De gids in het busje op weg naar de Mekong-delta in Zuid-Vietnam houdt een zelfgemaakt ringbandboek vast met daarop in sierlijke letters gestift ‘East and West’. Hij citeert schrijver Rudyard Kipling (‘East is East and West is West and never the twain shall meet’) en laat vervolgens een serie met iconen verbeelde tekeningen zien die kleine en grote culturele tegenstellingen tussen beide werelddelen tonen. ‘Met stokjes eten? Dat is bij jullie en vogue, terwijl mes en vork hier hip geworden zijn,’ vertelt hij. ‘Een samenleving? Dat is bij jullie een verzameling individuen en bij ons de som der delen. Een verzoek doen? Dat gebeurt bij jullie direct en bij ons met vele omwegen – over emoties praten wij al helemaal niet, met alle gevolgen van dien.’
Over politiek praat hij des te meer. In het Noorden laten ze veel meer de oren hangen naar de regering, zegt hij – naar de Communistische Partij van Vietnam; de enige partij die het land kent. ‘De regering zegt het kapitalisme af te wijzen, maar je hoeft slechts naar de wolkenkrabbers en winkels van Ho Chi Minh-stad te kijken om te weten dat het rood kapitalisme is dat hier heerst.’ In het Noorden is de invloed van de Chinezen weer veel groter, en groeiende, vervolgt hij, waarschuwend. ‘Het is daar ook landelijker. En de mensen zijn wat stugger, net als de Chinezen.’
Terwijl gids Nga in de noordelijk gelegen hoofdstad Hanoi haar schoenen uitdoet om de op een binnenplaats verstopte Boeddhistische tempel te kunnen betreden, verlaten twee vrouwelijke monniken in bruine gewaden net het terrein. ‘Hier in Noord-Vietnam kunnen ook vrouwen monniken zijn,’ vertelt ze, mijn blik volgend. ‘In het Zuiden mogen alleen mannen dat. In het Zuiden mogen de monniken ook alcohol drinken en vlees eten. Dat doen de monniken hier niet. Omdat je levende wezens immers geen kwaad mag doen.’
We wandelen door de wirwar aan straatjes die samen het oude kwartier van deze miljoenenstad vormen, terwijl links en rechts inhalende scooters toeteren en onzichtbare patronen om ons heen spinnen. Tijdens een kommetje Bun Cha in een uitpuilend eettentje vraag ik haar of ze ook in het Zuiden, in Ho Chi Minh zou kunnen wonen. Ze schudt haar hoofd. ‘Veel te druk.’
Ook als er geen verschillen zijn, dan zijn we wel in staat ze te vinden. Dat hebben we dan weer gemeen. Uiteindelijk zal in Vietnam iedereen de ervaren tegenstellingen ongeveer bezien zoals Lien Le, een jonge vrouw werkzaam in de toeristensector in Ho Chi Minh-stad: ‘We zijn in noord en zuid te verdelen, maar we zijn toch één. We zijn anders, maar hetzelfde. We houden misschien niet altijd van elkaar, maar we houden van elkaar.’
In het zuiden van Vietnam is de blik misschien meer gericht op het Westen. In het Noorden kijken ze eerder omhoog. Maar wie een dwarsdoorsnede maakt, ziet een land waarin de mensen goedlachs zijn, van kinderen en hun families houden. Waarin ieder mens over een scooter beschikt en deze – gehuld in hip mondkapje en stoffen jas-met-mofjes – berijdt. Waarin iedereen de zon mijdt om zo blank mogelijk te blijven. Waarin de mensen tussen twaalf en twee, al dan niet op een hangmat(pit)stop langs de weg, de schaduw zoeken. Een land waarin graag grappen worden gemaakt en ook gelachen wordt als vragen te ingewikkeld blijken. Waarin vrouwen de baas zijn, iedereen het liefste phõ eet en offers naar de tempels brengt om de goden te verzoeken hun een gezond, lang en gelukkig leven te gunnen. Waar dan ook.