Naar een festival gaan doe je in eerste instantie voor de muziek. Om een zangeres te kunnen horen zoals Lianne la Havas, die een stem heeft die niet van dijk-, maar van fort-formaat is. Of een zanger als Charles Bradley, die de Hotot-tent bij elkaar soulfunkgospelbluest dat het een aard heeft. Maar naar een festival gaan doe je ook (en niet een klein beetje) voor de bezoekers. En dat zijn op Down the rabbit hole een stelletje mad hatters bij elkaar.

Als slowsurf-bandje Whitney in de Fuzzy Lop na een paar nummers de zomerballad No woman inzet, gaat een jongen in korte hawaïbroek ineens op één knie zitten. Hij pakt de hand van een zwartgejurkt meisje vast die blij verschrikt haar andere voor haar mond slaat. De jongen zegt iets onverstaanbaars tegen haar en graait in zijn broekzak terwijl zij hem breed lachend toe blijft knikken. Om hen heen stoten de omstaanders die het tafereel in de gaten hebben elkaar vragend aan. Zijn ze hier niet getuige van een huwelijksaanzoek? Het stel is inmiddels in een knuffel verwikkeld en als ze daarmee klaar zijn durft een van de toekijkers te vragen of hier zojuist inderdaad een huwelijk is voorgenomen. Het stel maakt grinnikend wegwerpgebaren. Nee joh, zeggen hun opgehaalde schouders, dit doen ze wel vaker. De gefopte getuigen grinniken even mee en even later gaat iedereen over tot de orde van de Whitney-setlist alsof ook dat afgesproken werk is.

De weersomstandigheden dragen onbedoeld mee aan de meligheid op het terrein. Dagenlange hoosbuien hebben in Beuningen de Groene Heuvels veranderd in de bruine banen – waar volwassenen in rubberlaarzen van af glijden, of ze dat nou voorzien hadden of niet. Het toiletgebouw op het Rabbit resort is zo’n slippery slope geworden waar twee vrienden – zichtbaar vermoeid van al het kruit dat ze inmiddels hebben verschoten – zich nu gestaag een weg naar boven banen. Als een van hen een misstap maakt, probeert hij deze te corrigeren door een greep te doen naar zijn nietsvermoedende vriend achter hem. Deze raakt door het plotselinge gebaar zelf uit zijn balans en valt vol met zijn kont in de blubber, terwijl zijn omhoog zwiepende voeten een flinke klodder druipende aarde recht in zijn gezicht en krullenbos laten landen. Als zijn vriend – nu met vastgezogen voeten – achterom kijkt, proest deze het uit. Schokschouderend trekt hij het besmeurde slachtoffer omhoog, die te loom is om boos te kunnen worden en daarom zelf ook maar begint te lachen – een aantal keer, licht beschuldigend, ‘godverdomme jongen’ mopperend.

Op het vuige veld zien ondertussen reggaeliedjes erop toe dat het goed is. Het voordeel van regenkleding is dat het tegenwoordig vooral in optimistische kleuren verkrijgbaar is. Een in roze, blauw, paars, groen, geel, oranje-rubberen en plastic getooide meute deint mee op een opgetogen ska-refrein. ‘Muddy waters’, klinkt het meerkoppig en Jamaicaans uit de boxen. En iedereen zingt vrolijk mee.