Vlak voordat deelnemersgroep 15 haar startsein voor de Slachtemarathon krijgt, klinkt er in het startvak een bastoon zoals we die kennen van spannende filmscenes. Een diepwarme, Friese voice-over – die moeiteloos de hele Hollywood-trailerindustrie om zijn vinger zou kunnen winden – spreekt ons waarschuwend toe: ‘Dit is jouw film,’ zegt de stem. ‘Het is aan jou of je er een komedie van maakt… een thriller… of een drama.’
Het is pas negen uur in de ochtend en de zon straalt al onbedaarlijk. Onder de nuchtere (Friese) wandelaars wordt een beetje om de opzwepende opname gegniffeld. Een drama, op zo’n prachtige dag? Dat bestaat niet. De stem telt af. De vierde Slachtemarathon, een wandeltocht van 42 kilometer en 195 meter, is voor deze 500 man begonnen.
Alsof er minstens Persoonlijke Records op het spel staan, wordt er de eerste kilometers monter doorgestapt. De benen zijn nog licht, het lijf gehydrateerd en het zonnetje schijnt; laat die kilometers maar komen. Verreweg de meesten halen in. Slechts een enkeling krijgt de bries van de haastige spoed om de oren.
De temperatuur loopt op naar 25 graden, en als er een wolk voor de zon drijft wordt die door plukjes lopers hardop aangemoedigd. Het is dat er af en toe een noordwestelijk waddenbriesje over de weilanden golft, maar zelfs dan… Onder de wandelaars zonder hoofddeksels zijn de eerste hemden al over het haar geknoopt. Rooie hoofden, flinke teugen. Aan bewoners langs de route met een tuinslang, trekt een stoet lege flesjes voorbij.
Twaalf kilometer voor het einde drijft een jonge vrouw in een aerobicsbroek plotseling af van haar wandelmaatjes, de berm in. Een familielid gaat er vragend achteraan. ‘Ik. Wil. Hier. Alleen. Maar. Even. Uit-rus-ten. Nu! Snap dat dan!’ ‘Oh, okee,’ antwoordt het familielid verontschuldigend. ‘Had dat dan even gezegd. Dan doen we dat toch?’ Twee vrouwen lopen langs hen en moedigen de vrouw luid roepend aan: ‘Je kunt het hoor! Nu is het niet zo ver meer. Gewoon nog even doorzetten.’ Ze bedoelen het goed, maar de vrouw in de berm wenst zichtbaar dat de vrouwen hun goedbedoelende mond eens hielden. Dat niemand haar iets zou toeroepen, om door alle passanten te kunnen worden gehoord – waardoor zij alleen maar meer wordt gezien, daar, uitgeteld, in die berm. Wat deed ze hier eigenlijk? Waarom was ze niet thuis? Want gekkenwerk is dit toch echt. Laten we wel wezen.
Vijf kilometer verderop is blarenpost acht van het Rode Kruis. In de rij voor de doorprikster zit een wachtende of vijf. Zit, want het lust om te staan is eenieder inmiddels wel vergaan, al wordt er hartelijk om het eigen, kleine leed gelachen. Een vijftiger in een bloemetjes t-shirt klaagt zachtjes tegen haar man. Ze staat inmiddels naast het veldbed waar ze zo met haar voeten ontbloot op mag liggen. Het bed is alleen wat hoog en de vrouw wat klein. ‘Wacht maar even,’ zegt haar man. ‘Zal ik je even helpen, meisje?’ Een man met een walkie talkie roept ondertussen een motorambulance op voor een vrouw die verderop is uitgevallen, terwijl een andere wandelaar, in tranen en ondersteund door twee vriendinnen, naar het dichtstbijzijnde bankje wordt begeleid. En getroost.
Een drama is een groot woord, maar episch is de deelname aan een wandelmarathon zeker. Gelukkig hoef je in het bijzijn van vriendelijke gezichten niet meer nuchter te zijn.